vrijdag 9 oktober 2015

The lost art of writing a letter: een neerslag van dagen


                                                                                                       Vrijdag 9 augustus

Liefste Mia,

Het is -denk ik-  het beste dat ik begin bij het begin en kijk hoe de stukken van de puzzel, al dan niet, in elkaar passen. Al uren, dagen, breek ik mijn hoofd over het hoe van dit vertelseltje maar niets spring in mijn oog, niets brengt op overtuigende wijze soelaas zodat ik dan ook zomaar, klaarblijkelijk doelloos, beginnen schrijven ben.

Het maakt weinig uit of alles samenhangt. Ik ben waarschijnlijk toch te bang om deze brief zelfs maar te posten, laat staan om hem persoonlijk aan jou te overhandigen. Waarom ik dan toch de moeite doe hem te schrijven en waarom ik me hier, tot vervelens toe, zit druk te maken over al dan niet geslaagde zinswendingen in een brief die je toch nooit lezen zal?

Er is maar één antwoord dat ik bedenken kan en dat enige steek houdt: ik ben je beginnen missen! Misschien is het vreemd om dit uit mijn mond te horen maar het is de naakte waarheid en net als de meeste waarheden niet echt wat je verwacht, laat staan waar je in het diepste van je verlangens op gehoopt had.
Nu heb ik al heel veel en bovenal nog absoluut niks verteld. Om even wat orde in de chaos te scheppen en te zeggen wat ik zeggen wil: ik ben de afgelopen maanden gaan beseffen dat mijn leven zonder jou niet compleet is. Ik heb de dingen des levens eens op een rijtje gezet en van de modderige torhout/werchter 92 tot vandaag 9 augustus 1996 ben je, in gedachten, steeds bij me geweest. Niet altijd even sterk maar altijd heb ik je onbewust zo vaak mogelijk opgezocht en heb ik geprobeerd om nog meer dan ooit tevoren van je energieke persoonlijkheid te genieten.

Nu je naar Parijs vertrokken bent, mis ik je zoals de woestijn de regen mist. Een gevoel dat me voorheen nooit geplaagd heeft. Tot vorige week mocht je doen wat je wou, met wie dan ook, in mn hart bleef alles steeds hetzelfde, ik bleef wachten op Godot, niets veranderde.
Nu mag je nog steeds doen wat je wil maar beseffen dat je niet eens weet hoe fascinerend ik je vind, is haast ondraaglijk geworden. Daarom schrijf ik je en zet ik alles op papier.


The beginning
Het begin in 1992. Torhout was ondergeregend. 60.000 slijkduivels bevonden zich op één koeienweide met afgerukte gladiool Bryan Adams als hopeloze afsluiter.
Er gebeurde die dag niets speciaals tot we met de bus van meneer Solbemol terug naar Aalst reden. Ik had the Urban Dance Squad in mijn walkman steken en keek na een halfuurtje futloos hobbelen op de autosnelweg achterom om mn natural environment even uit te checken.

En daar lag je dan, ongemakkelijk in slaap gesukkeld, met je hoofd op je schouder en je bruine haren in slierten over je aangezicht gedrappeerd.
Ik denk niet dat ik de rest van de rit naar voor me heb gekeken. Met de volgende dag een stijve nek tot gevolg. Toen al voelde ik –ergens diep vanbinnen- dat je anders was dan gelijk wie ik op dat moment kende en dat ben je nog steeds. In al het positieve en het negatieve.

Gent
Flarden herinneringen vallen me te binnen. Als een immer smeulend vuur dat in snippers om me heen wakkert en kleine verbrande fragmenten in mijn hersens priemt.
Een koude winteravond. We zijn met Karel meegereden naar Gent. Buiten giert een ruwe noorderwind door de straten en de regen klettert onophoudelijk tegen de ruiten van de wagen.  Karel heeft zich in de Van Hultemstraat geparkeerd en terwijl jullie allerhande tassen, zakken en strijkplanken uit de koffer halen, merk ik dat de Mercedes in plaats van in automatische parkeerstand nog steeds in eerste versnelling staat. De volgende twee seconden duren ijzingwekkend lang en ik begrijp nog steeds niet hoe ik zo koel en berekend heb kunnen zijn. Mister Ice. Waar ik anders om niets in paniek sla, werd ik nu een superkiller.

De auto bolt naar voren en lijkt een fiets, een autokoffer en een ijzeren fietssteun te gaan raken. Alsof ik de wagen al jaren ken, schakel ik ijzig kalm en in hoofdzaak ongelofelijk snel naar de parkeerstand. Uiterlijk onbewogen. Binnenin gieren de zenuwen door mijn keel en bonkt mijn hart als een moker.
Jullie hebben niets gemerkt. Ik blijf alleen achter met mijn helden daad en Karels onvergefelijke vergetelheid blijft onbestraft.

Ik zie je voor de auto uitlopen, gehuld in mistige winterregen, omsluierd door vals straatlicht. Op de tred van je deevoudig wiegende heupen golven je haren op en neer.
Dan glijd ik weg door jouw zee, ben ik één en al verlangen een nietig stofje te zijn dat ergens middenin je kattige rug neerstrijkt en je beschermt tegen de boze wolven, tegen mensen als ik die verschrikkelijk pathetische onzin uitkramen en het nog menen ook.
Vervolgens begeef ik me naar mijn kot waar mijn kompaan Tom S. nog niet aangekomen is, ik de helft van mijn kleren blijk vergeten te zijn en me in een nacht stort vol zelfgeschreven puberale, grensverleggend slechte gedichten  terwijk ik liters Cola zuip, massa’s blauwe Belga’s rook en me bekloeg over het feit dat mijn haren toch wel echt traag groeiden.


Zaterdag 10 augustus
Zo leidde ik het leven van de koele westerse man. Onbewogen, braaf en lief. Met af en toe een bril op de neus, een Guardian onder de arm en een cd van John Coltrane in de lader.
Maar bovenal zonder eigenschap die moderne vrouwen schijnen op prijs te stellen: initiatief! Gaan zeilen (ik moet er niet aan denken), we gaan ontbijten bij Tiffany’s in New York. We gaan wandelen op het strand van Oostende of je nu een verkoudheid hebt of niet. Initiatief zal ik nemen!

Waar zijn de tijden van Dangerous Liaisons, van witte ridders op een blauw paard, van troubadours die met een ganzenveer geschreven liefdesgedichten reciteren en in de gutsende regen op hun pantoffels naar hun geliefde toehollen omdat ze zich willen excuseren voor een futiliteit. Waar zijn de tijden van mensen die stiekem dezelfde cd kopen als hun darling om te horen wat zijn hoort, om te voelen wat zij voelt.
Het is laat geworden. Het is donker en het regent. Buiten. In mijn hart schijnt de zon. Het is misschien niet slecht de avond te beëindigen met iets dat aansluit bij het voorgaande. Een intermezzootje in de vorm van één van de twee aannemelijke gedichten die ik ooit voor je schreef. Het is het beste gedicht dat ertussen zit en aangezien niemand het waarschijnlijk ooit te weten komt, gooi ik mijn ziel op tafel en deze rijmelarijen op het recyclagepapier.



Ik heb het origineel (zonder veel moeite) opgediept en het blijkt te dateren uit de dagen (en hoofdzakelijk) de nachten van elf, twaalf en dertien maart.
Hier en daar heb ik wel een beeld en een woord van iemand anders gepikt. Maar dat hoort erbij. Ik ben nu éénmaal een kind van mijn tijd en als notoir postmodernist sample ik zowat alles wat me bruikbaar lijkt om dit verhaaltje wat meer body te geven.

‘Every artist is a cannibal
Every poet is a thief
All kill their inspiration
And sing about their grief’,

zoals Boner van de ierse popgroep U2 het zo pakkend uitdrukte.

Als ik me niet al te zeer vergis, heb je het gedicht ooit al eens gelezen. In 94 heb ik je eens een tros gedichten gegeven die mogelijks in de tweede Wulps Naaktbundel gingen komen en waarover ik een mening van een buitenstaander wilde hebben.
Ik weet het niet zeker. Het doet er ook weinig toe.
I’m feeling so alive
Feeling so real
(goldfinger/ash)
Het voelt zo goed aan dit alles neer te schrijven.

Requiem (1)

mijn geest raakt je aan
steeds op nieuw
sluipen mijn gedachten
door de velden van je haar  (2)
keer op keer
veegt mijn mond
de dauw van je lippen

als een lage wind
fluister ik de stilte
in je oor (3)
zoals de mist
door de naakte ochtend
van mijn verlangen trekt
steeds opnieuw
vlees over vlees
in het zich opkleden van de dag

de witte kamer  (4)
brandt zijn
vuur
en in het licht
van mijn ogen
ben jij

(1)    Requiem van Mozart (Moz-art), om het onuitgesprokene van alles te benadrukken, de vergankelijkheid, de afstand, het platonische, whatever …
(2)    Naar een beeld van Leonard Cohen in zijn Suzanne.
(3)    Naar een idee van Erwin P., wereldburger, randdebiel, Wulps Naakter van het eerste uur en Blankenbergenaar.
(4)    White room van Cream ‘in a white room with black curtains …’

Vandaag zit erop. Ik word moe en de juiste woorden laten me in de steek alsof met het verdwijnen van het licht ook mijn mogelijkheden tot vertellen tot niets dan een zwart gat herleidt worden. Och, een goed schrijver weet zijn publiek, al is het nog zo klein en onafhankelijk van de boodschap, te boeien, het naar de rand van de stoel te brengen en in vervoering te laten wachten op wat komen gaat. Misschien is dat ook wel een beetje mijn bedoeling. Onafhankelijk van wat mijn boodschap opwekt gewoon een mooi verhaaltje vertellen. Dat is het enige wat ik kan doen. Een mooi verhaaltje vertellen. Mijn verhaaltje. Over jou.

Zondag 11 augustus
De paasvakantie van 1993. Ik ben op de kamer van Thomas. We draaien cds van Killing Joke, the Cure, Sisters of Mercy. We praten over muziek, school, meisjes …
-Mia heeft een vriend …, zegt hij met de kilte van een seriemoordenaar.

Hemel en hel. Er valt een pauze in mijn denken. Ik weet niet hoe ik hierop moet reageren, laat staan wat ik moet voelen. Enerzijds ben ik triest omdat je van me afdrijft, anderzijds ben ik blij omdat ik niets zal moeten doen om je hart te veroveren. Omdat ik lekker laf zal kunnen achterblijven in de schaduwen van het koesteren van makkelijke onvolwassenheid.

In een mannenwereld is het een verplichting het vriendje van een meisje dat je heel erg leuk vindt te haten, hem tenminste een eikel te vinden of hem heimelijk toe te wensen dat al zijn nakomelingen geen piemel zouden hebben. Zelfs de meisjes.
Nu, hoe hard ik ook mijn best deed, het lukte me absoluut niet. Steven was in mijn ogen een doodnormale, joviale kerel. Hoe zeer ik het ook probeerde, ik kon geen moordscenario’s bedenken, laat staan neerschrijven of als een gek door de Gentse straten achter hem aan gaan rennen met een bot en roestig mes in mijn hand. Mijn rechterhand. Mijn beste hand. Mijn moordhand.



De rede, het gezond verstand, mijn bankrekening. Ik weet niet wat deed me inzien dat jullie toen helemaal niet zo slecht bij elkaar pasten en gelukkig schenen te zijn.
In den beginne ambeteerde het me wel wat jullie hand in hand door de Gezusters Lovelingstraat te zien kuieren. Met de tijd slijt echter veel en ik legde me uiterst makkelijk bij de situatie neer. Het leek me vooreerst het zinnigste om te doen en bovenal was het iets dat ik gewoonweg altijd deed. De heel erg dappere ridder met het heel erg kleine zwaardje spelen.

Wat me nog het meest stoorde aan de hele situatie was dat ik jou absoluut niet leerde kennen. Ontmoetingen, vluchtig of niet, ze brachten me geen stap dichter bij jou. Thuis, op kot, op straat, in mijn dromen bleef je steeds één groot mysterie waaraan geen geheimpje te onttrekken viel. Al was het maar dat je Take That niet zo heel slecht vond en dat ze best goed konden dansen met hun zweterige lijven. Het zou me geen bal uitgemaakt hebben. Als ik maar iets wist wat anderen niet wisten.
Daar was het me eigenlijk om te doen, een knappe jonge vrouw als jou leren kennen. Weten wat jij dacht over kleurenkopieën, of je cornflakes at om 5 uur des morgens, hoe je je veters dichtknoopte (met je tongpunt tussen de lippen geklemt), hoe je je haren kamde, hoe je swinters je voeten warmde, wat je favoriete toiletlectuur was, of je van Manowar hield, enzovoort.

Ja, er waren vriendinnen en lovers en die maakten me –for the time being- vaak zeer gelukkig. Maar steeds was jij ergens sluimerend in mn linkerhersenkwab aanwezig. Wanneer ik dacht je vergeten te zijn, kon een eenvoudige glimlach tijdens een vluchtige ontmoeting me weer betoveren. Waren mijn gedachten weer eventjes wiegend in jouw armen, wou ik me van deze spaced out wereld verbergen, ergens diep in jouw warme buik. Waar het prettig vertoeven moest zijn.

Je relatie zag er dermate goed uit dat ik respect genoeg had nooit iets verder te gaan dan vriendelijk en hoffelijk te zijn. Het leek me beter je gelukkig te laten en je zeker niet te storen met onsamenhangend gebazel als ‘ik vind u een toffe’, over ‘ik zie u graag’ tot het werkelijk wansmakelijke ‘ik heb vannacht van u gedroomd en ik denk dat je een dief bent want je hebt de maan gepakt en die opgesloten in uw ogen’. Allemaal clichéuitspraken die de grenzen van de goede smaak serieus verleggen. Naar rechts. Extreem-rechts.

Wat me zo aantrok in je was je zelfbewustzijn. Je had over alles een duidelijke mening, je stond met je beide voeten op de grond en wist voor een volle 100% waar je heen wilde en waarheen zeker niet. Dit had ik nog nooit gezien bij een meisje van 19 jaar oud.
Maar het was ook net die zelfstandigheid die me bang maakte. Hoe makkelijk je alles alleen aankon, zonder hulp van buitenaf, hoe je absoluut zeker niet wou trouwen en vond dat een vrouw perfect kinderen kon opvoeden zonder een man.
Maar het maakte me onzeker en gevoelens van liefde maakten zichzelf overbodig net als jou ooit te zeggen hoe serieus ik het menen kon.

Hoe sexy en verleidelijk je wel bent. Met je welomfloersde Winona Ryderglimlach die iedere man stapelgek kon maken. Van iedere man weet ik het niet maar van mezelf wel. Je glimmende tandenrij omgorden me met een verlangen je onschuld te strelen. Je hazelnoten ogen, je bloesemkaken en pronte borsten te koesteren als kunstwerken uit een fraaie Griekse traditie.



Maandag 12 augustus
Het is nu drie dagen geleden dat ik je deze brief beginnen schrijven en ik weet bij God niet hoe lang hij nog worden zal en hoeveel herinneringen er nog zullen opdoemen uit het verleden.

14 april 1995
De dag waarop ik Madonna Maid  van Oscar is weer Wild uit een Collected Poems verzameling in mijn dagboek overpende als ode aan wat mijn leven zo mooi maakte …
‘a lily-girl, not made for this world’s pain,
With brown, soft hair close braided by her ears,
And longing eyes half veiled by slumberous tears …’
And so on, and so on …

Ik kwam Thomas een bezoekje brengen maar zoals zo vaak bij onverwachte bezoekjes, moet hij vrij snel weg. Uitgaan. Pinten drinken. Ik blijf op mijn dooie gemak zitten. Mevrouw gaat strijken in de keuken en laat ons tweetjes achter. Twee uren later zaten we nog steeds te praten over vanalles en nog wat. En ik bleef maar zitten, altijd iets anders zoekend om over te zeveren. Om je maar te zien, te ruiken, je warmte te voelen en dit unieke moment zo lang mogelijk te rekken.
Als een diva lag je op de sofa, sierlijk uitgestrekt, een beetje scheefgezakt met de hond aan je voeten. Je was een koningin met één onderdaan, een vrouw met duizend stemmen waarnaar ik luisterde, de ijsprinses die mijn voeten eraf vroor en me achterliet in een desolaat eenzaam maar fantastisch mooi landschap.

Stardust memories.

Zal ik je deze brief misschien toch toesturen? Met de mogelijke gevolgen van dien? Ja, wat zou er in hemelsnaam kunnen gebeuren mocht je deze krabbels in handen krijgen? Veel kan er eerlijk gezegd niet veranderen. In de twee mogelijke scenario’s die ik voor me zie, zit uiterlijk heel wat variatie maar qua intrinsieke waarde verschillen ze geen bal van elkaar.

In een worst case scenario gebeurt er niets. Je zal best nog wel met me praten. Het lezen van deze brief zal je mogelijk wel verrassen en misschien ook en beetje hebben verward maar ik zie geen reden waarom je me absoluut niet meer zou willen zien. En aangezien we toch niets anders doen dan losse onregelmatige babbels produceren, verandert er niets en is het negatieve scenario de facto gewoon neutraal.
Een positief scenario lijkt me even onwerkelijk als groene negerinnen en Spaans sprekende konijnen. Maar stel nu dat er –puur hypothetisch- één wonder geschiedt.  Een kans van één op één miljoen, maar toch. Wat gebeurt er dan? Praten we over de ganse affaire? Gaan we uit? Gaan we naar de film? Op reis? Bezoeken we een kindercrèche? Jezus, ik heb er nooit over nagedacht wat er zou gebeuren mocht … ik ben desbetreffende altijd nogal fatalistisch geweest. Of realistisch, hoe je het noemen wilt.

Shit, misschien moet ik alles maar in een enveloppe stoppen en zien wat er gebeurt. De mogelijke miserie … nee, ik spreek mezelf tegen, er kan echt niets negatiefs gebeuren. Iets wat je niet hebt, kan je niet missen. Je kan er wel naar verlangen natuurlijk. En dat doe ik ook. Verlangen naar elke nanocentimeter van je geest en lichaam, naar every inch of your soul, naar elke leaf of summergrass die ik vrij naar Walt Whitman plukken wil. Mocht ik het niet menen, zou ik dan deze naar een litanie neigende troep neerpennen?

Het is tijd voor een serieuze pauze. Een nakend einde. Brieven zijn al niet meer van deze eeuw, laat staan brieven van dit formaat, met een dergelijke subjectieve inhoud die slechts twee mensen aanbelangt en geen bredere ruimte beslaat dan vier muren en het beverige, flauwe schijnsel van een burolamp die in niets kan concurreren met mijn warmte voor jou.

Dinsdag 13 augustus
Jij bent vijf, ik ben acht. Of jij bent vier en ik zeven. Je vader is net overleden en al je klasgenootjes zitten vooraan in de kerk. Vanwaar ik mij bevind, zit jij rechts, naast Mevrouw in een zwart rouwkleedje.
Ik ben twaalf of dertien. Jij bent negen of tien. Samen met Thomas help ik een aantal tafels uit de voetbalkantine van FC Erondegem de tuin in te sleuren voor een zomerfeestje. Buiten begint het zachtjes te regenen.

Zomerregen.

Je hebt lange bruine haren en je draagt een roze onderhemdje. Met opgetrokken knieën en een kussen op de schoot staar je me aan. Je lijkt bang. Ik ben bang. Je bent een meisje en wat zeg je in godsnaam tegen een meisje en dan zeker tegen ééntje zoals jij …
Op een avondje uit blijven mijn ouders heel veel langer weg dan verwacht. Ik word ongerust. Ik word erg snel ongerust. Verschillende rampscenario’s ontrollen zichzelf in mijn hoofd. Ze zijn tegen een boom gereden. Op slag dood. Van de ene seconde op de andere ben ik een wees. Hoe zielig. En waar denk ik aan? Aan hen die ik verloren heb en … aan jou.

Het fantastische meisje aan wie ik door mijn eigen lafheid en verschillende relaties nooit heb durven zeggen hoeveel ik van haar hou.

En nu, nu ik eensklaps besef hoe nietig het leven is, zou ik je alles willen vertellen. Zou ik de kleine tijd die ik hier heb met beide handen willen aangrijpen en beseffen dat ik niet heb geleefd als ik je mijn liefde niet heb verklaard. Dat alles voor niks is geweest als je niet minstens één vol uur beseft wat je voor mij betekent.

Patrick